
-
-
-
-
-
- A POISON TREE
- I was angry with my friend:
- I told my wrath, my wrath did end.
- I was angry with my foe:
- I told it not, my wrath did grow.
- And I watered it in fears
- Night and morning with my tears,
- And I sunnèd it with smiles
- And with soft deceitful wiles.
- And it grew both day and night,
- Till it bore an apple bright,
- And my foe beheld it shine,
- And he knew that it was mine,–
- And into my garden stole
- When the night had veiled the pole;
- In the morning, glad, I see
- My foe outstretched beneath the tree.
- DE GIFBOOM
- Ik was boos op mijn vriend:
- Ik sprak over mijn toorn, mijn toorn verdween.
- Ik was verbolgen op mijn vijand:
- Ik sprak er niet over, mijn toorn nam toe.
- En bang waterde ik die,
- ‘s nachts en ‘s morgens met mijn tranen:
- en ik bescheen hem met mijn glimlach,
- en met zachte bedrieglijke listen.
- En hij groeide dag en nacht,
- Tot hij een glanzende appel werd.
- En mijn vijand zag hem blinken,
- En hij wist dat hij van mij was.
- En hij sloop mijn tuin binnen,
- Toen de nacht het zicht had versluierd:
- ‘s Morgens zie ik tot mijn vreugde,
- mijn vijand, uitgestrekt onder de boom.
-
-
-
-