HET BOOK THEL
De auteur en graveur William Blake, 1789
THEL’S motto,
- Weet de Arend wat er in de kuil zit?
- Of zult u de Mol gaan vragen:
- Kan Wijsheid in een zilveren staf gestopt worden?
- Of Liefde in een gouden beker?
Hoofdstuk I
- De dochters van Mne Seraphin hoeden hun zonnige kudden
- Allen, behalve de jongste; versuft zoekt zij een verborgen plek.
- Om zich terug te trekken als het ochtendgloren uit z’n sterfelijke dag.
- Beneden bij de rivier Adona wordt haar zachte stem gehoord:
- En haar klacht warrelt neer als ochtenddauw.
- O leven in dit, onze bron! Waarom verwelkt de lotus op het water?
- Waarom verdwijnen deze kinderen uit de lente? Enkel geboren om te glimlachen en te vallen.
- Ah! Thel is als een water-rimpel en als een zich afsplitsende wolk
- Als een weerspiegeling in een glas. Als schaduwen in het water.
- Als kinderdromen. Als een glimlach op een kindergezicht.
- Als de stem van de duif, als de kortstondige dag, als muziek in de lucht,
- Ah! Mocht ik me zacht kunnen neerleggen, en zacht mijn hoofd laten rusten.
- En zacht de dodenslaap slapen. En zacht de stem horen
- Van hem die ’s avonds wandelt in de tuin.
- Het lelietje-van-dalen, rustend in het nederige gras
- Antwoordde het lieve meisje en sprak: Ik ben een waterplant,
- En ik ben heel klein, en hou ervan om rond te waren in lage dalen;
- Zo zwak, dat de kleurige vlinder bijna nooit op mijn hoofd komt zitten.
- Toch heb ik bezoek ontvangen uit de hemel, van hem die lacht naar alles
- Hij wandelt in de vallei en strekt iedere morgen zijn hand uit over mij
- En zegt, verheug je nederig plant, jij pasgeboren leliebloem
- Jij lieve maagd der stille valleien. en bescheiden beekjes;
- Want jij zult getooid zijn in licht, en gevoed met ochtend-manna;
- Tot de zomerse hitte je zal doen verwelken ofschoon de fonteinen en de bronnen
- de eeuwige vlakten in bloei zetten: waarover zou Thel zich dan nog beklagen,
- Waarom zou de meesteres van de vlakten van Har, nog een zucht laten.
- Zij hield op & lachte in tranen, dan ging ze zitten in haar zilveren schrijn.
- Thel antwoordde. O jij kleine maagd van de vredige vallei.
- Die geeft aan hen die er niet kunnen om vragen, de stemlozen, de oververmoeiden.
- Uw adem voedt het onschuldig lam, het ruikt uw melkachtig gewaad,
- Het eet uw bloemen, terwijl jij er zit naar te lachen,
- Het veegt alle besmettelijke vlekken van zijn zachte en gedweeë mond
- Uw wijn zuivert de gouden honing. uw parfum, dat jij verstuift op elk klein grassprietje dat opschiet,
- Laat de gemolken koe weer bijkomen & temt het vurige ros.
- Maar Thel is als zwakke wolk die zich schroeit aan de rijzende zon: Ik verdwijn van mijn paarlen troon, en wie zal mijn schuilplaats vinden.
- Koningin van de dalen, antwoordde de Lelie, vraag de tedere wolk,
- En zij zal je zeggen waarom ze zo schittert aan de ochtendhemel
- En waarom haar schitterende schoonheid zich verspreidt in de vochtige lucht.
- Daal neer, O kleine wolk en zweef voor de ogen van Thel.
- De wolk daalde neer, en de Lelie boog haar nederig hoofd.
- En ging haar talrijke taken vervullen in het groene gras.
Hoofdstuk II
- O wolkje, zei de maagd, vertel me,
- waarom klaag jij niet terwijl je toch in één uur oplost in het niets:
- Dan zullen we je zoeken maar niet vinden; ah Thel is zoals jij.
- Ik sterf. Ik klaag nochtans, maar niemand hoort mijn stem.
- Daarop liet de wolk haar gouden hoofd zien & haar glanzende vorm kwam te voorschijn,
- Zwevend en schitterend aan de hemel voor het gezicht van Thel.
- O Meisje weet je niet dat onze strijdrossen drinken van de gouden bronnen
- waar Luvah zijn paarden vernieuwt: kijk je naar mijn jeugd,
- en ben je bang dat ik verdwijn en niet meer zichtbaar ben.
- Niets blijft; O meisje. ik zeg je, wanneer ik verdwijn
- Is het naar een tienvoudig leven, naar liefde, naar vrede, en heilige vervoering:
- Ongezien neerdalend, strek ik mijn lichte vleugels over balsemende bloemen
- En verleid de dauw met de mooie ogen, dat ze me naar haar glanzende tent brengt;
- De wenende maagd beeft, knielt voor de opgaande zon,
- Tot we opstijgen verbonden met een gouden band, en nooit meer scheiden; maar verenigd wandelen, en voedsel brengen naar al onze tedere bloemen
- Doe jij dat, O kleine Wolk? Ik vrees dat ik niet ben zoals jij;
- Want ik wandel door de dalen van Har. En ruik de zoetste bloemen,
- Maar ik voed de bloemetjes niet: ik hoor de kwetterende vogels,
- Maar ik voed de kwetterende vogels niet. Zij vliegen en zoeken zelf hun voedsel;
- Maar Thel schept hierin geen behagen; omdat ik wegkwijn,
- En allen zullen zeggen: deze stralende vrouw heeft zonder doel geleefd,
- Of heeft ze enkel geleefd om na haar door tot voedsel te dienen van de wormen.
- De Wolk beklom opnieuw haar hemelse troon en antwoordde aldus:
- Wanneer je dan voedsel bent voor wormen, O maagd van de luchten,
- Hoe groot is dan je nut, hoe groot je zegening; alles wat leeft
- leeft niet alleen, noch voor zichzelf alleen: vrees niet en zal de zwakke worm uit zijn lage bed roepen, en jij zult zijn stem horen.
- Kom, worm van de stille vallei, naar je sombere koningin
- De hulpeloze worm rees op en kroop op het Lelieblad,
- En de stralende Wolk gleed verder om een partner te vinden boven de vlakte.
Hoofdstuk III
- Verbaasd zag Thel dan de Worm op zijn bed van dauw.
- Ben jij een Worm? Beeld van zwakheid. Ben jij slechts een Worm?
- Ik zie je als een kind gewikkeld in het Lelieblad:
- Ah ween niet klein stemmetje, jij kan niet spreken maar je kunt wel wenen;
- Is dit een Worm? Ik zie je naakt en hulpeloos liggen: wenend,
- En niemand om te antwoorden; niemand om te liefkozen met een moederlijke glimlach.
- De kleiklomp hoorde de stem van de worm en hief haar barmhartig hoofd;
- Zij boog zich over het wenend kind en beademde het met melkachtige tederheid,
- Dan richtte zij haar nederige blik naar Thel.
- O schoonheid uit de dalen van Har, wij leven niet voor onszelf,
- Jij ziet in mij het laagste der dingen, en dat ben ik ook;
- Mijn boezem is koud uit zichzelf en donker uit zichzelf
- Maar hij die het laagste bemint, giet zijn olie op mijn hoofd
- En kust me, en bindt zijn bakerbanden rond mijn borst.
- En zegt: jij moeder van mijn kinderen, ik heb je bemind.
- En ik heb je een kroon gegeven die niemand je kan ontnemen
- Maar hoe zoet dit is, weet ik niet en kan het niet weten
- Ik overpeins en kan niet overpeinzen; toch leef ik en bemin.
- De dochter der schoonheid droogde haar tranen van medelijden mat haar witte sluier
- En zei: Helaas! Dit wist ik niet en daarom ween ik,
- Dat God een Worm zou beminnen, wist ik, en dat hij de kwaadaardige voet zou bestraffen die opzettelijk zijn hulpeloze vorm plattrapte; maar dat hij het liefkoosde
- met melk en olie, heb ik nooit geweten en daarom ween ik,
- En ik kloeg zacht, omdat ik wegkwijn
- En ik leg me neer op uw koud bed, en verlaat mijn verborgen plek.
- Koningin der dalen, antwoordde vrouwe Klei, ik hoorde je zuchten;
- En al je klachten vlogen over mijn dak, maar ik heb hen beneden geroepen:
- Wil je, O Koningin, mijn huis binnenkomen; het is je toegestaan te komen
- En te gaan; vrees niets, treed binnen met je maagdenvoeten.
Hoofdstuk IV
- De verschrikkelijke wachter van de eeuwige poort lichtte de noordelijke slagboom:
- Thel ging binnen en zag de geheimen van het ongekende land;
- Zij zag de rustbedden van de dood, waar vezelachtige wortels
- van elk hart op aarde zijn rusteloze twist diep inplant:
- Een land van smarten & van tranen waar nooit een lach gezien is.
- Ze wandelde in het land van wolken, door donkere valleien, luisterend
- naar smarten en weeklachten, vaak wachtend bij een vochtig graf
- in stilte, luisterend naar de stemmen van de grond
- Tot ze aan haar eigen grafplaats kwam en zich daar neerzette
- En de smartelijke stemmen hoorde uit de holle put.
- Waarom kan het Oor niet gesloten worden voor zijn eigen vernietiging.
- Of het glinsterende Oog voor het gif van een glimlach!
- Waarom zijn Oogleden uitgerust met reeds geslepen pijlen?
- Waar duizend vechtende mannen in hinderlaag liggen?
- Of een Oog van geschenken & bevalligheden, fruit en gesmeed goud uitstortend
- Waarom een tong doordrenkt van honing uit elke windstreek?
- Waarom een Oor, een woeste draaikolk om de schepselen in op te zuigen?
- Waarom wijde neusgaten die bevende en angstige verschrikkingen inademen.
- [Waarom een tedere band om de jeugdige brandende jongen!
- Waarom een klein gordijn van vlees over het bed van ons verlangen]
- Het Meisje sprong op van haar zitplaats & vloog met een gil terug, ongehinderd, tot ze terug in de dalen van Har kwam.
Einde
- ( werkvertaling, Lucien Posman)