The Schoolboy


The Schoolboy - Wikisource, the free online library
DE SCHOOLJONGEN
  • Ik hou ervan te ontwaken op een zomermorgen
  • Als de vogels zingen in elke boom,
  • De verre jager zijn hoorn blaast,
  • En de leeuwerik met me meezingt.
  • O! Wat een lieflijk gezelschap.
  • Maar naar school gaan op een zomermorgen!
  • O! Dat doet alle vreugde wegebben.
  • Onder het wrede, uitgebluste oog
  • Brengen de kleintjes de dag door
  • In zuchten en klagen.
  • Ach! Dan zit ik daar soms moedeloos,
  • En breng vele zorgelijke uren door.
  • Ik kan geen genoegen beleven aan mijn boek,
  • En ik vertoef ook niet in het prieel der geleerdheid,
  • Verveeld door de zielige potsenmaker.
  • Hoe kan de vogel, die geboren is voor vreugde,
  • In een kooi zitten en zingen?
  • Wat kan een kind, door angsten gekweld,
  • Anders doen dan zijn frele vleugels laten hangen
  • En zijn jeugdige lente vergeten?
  • O! Vader en moeder, als knoppen worden afgenepen
  • En bloesems weggeblazen,
  • En als de tedere planten, reeds bij de ontluikende dag,
  • Van hun vreugde beroofd worden
  • Door leed en pijnlijke zorgen,
  • Hoe zal dan de zomer oprijzen in vreugde
  • Of de zomervruchten verschijnen.
  • Of zullen we vergaren wat smart vernielde,
  • Of zullen we het rijpe jaar zegenen,
  • Als de winterstormen komen aangerukt.