Vlas

in memoriam amans pater meum

vader (aan kerk)
  • Bezetting: orgel /organ
  • Duur:  7′
  • Gecomponeerd in opdracht van Dirk Blockeel en de Kortrijkse orgelbespelingen
  • Opgedragen aan mijn broeders Louis & Leopold Posman

Ludo Geloen, orgel

  • Creatie en uitvoeringen Sint Maartenkerk Kortrijk, orgelbespelingen op het Scheyvenorgel,
    • 2 juni 2013: Jean-François Pichon (Marcq en Baroeul, F)
    • 9 juni 2013: Ludo Geloen (Ieper)
    • 16 juni 2013: Bart Naessens (Brugge)
    • 23 juni 2013: Mattijs Louwye (Veurne)
    • 29 september 2013: apotheose met prijsuitreiking                                                                  
  • duiding: Kortrijk… the Golden River… vlas… 

Dit orgelwerk is een ode aan het voor mij nogal mistige vlasverleden van mijn vader zaliger, een ‘vlasbewerker’ geboren in 1905.  Zijn vader – mijn grootvader- stierf bijna letterlijk al zwingelend; hij was van 1840. Het kot achteraan ons hof heette ‘‘t zwingel-kot’. Hij bouwde een machtige schommel voor mij  met de robuuste restanten van zijn ‘bootmachine’. Hij diste verhalen op over het helse vlas slijten, over zijn laatste goede partij vlas waarmee hij ons huis bouwde, over het failliet daarna van vele kleine ‘vlasboertjes’ – zoals hij – in de streek.  

De enige gedeelde muzikale herinnering uit zijn jonge jaren was het machtige orgelspel van Jef Tinel dat de kerk van Maldegem op haar grondvesten deed daveren. 

De vlasarbeid was voor de jongeren uit onze contreien het ultieme initiatieritueel naar volwassenheid: de heroïek van het veel te zware werk, het hoge loon, de polderakkers waarvan het einde zich verborg achter de horizon, het gezeul met vlasbonden, de Streuveliaanse zonnegloed, de wrange dorst, de hitte en het stof in de puntige nok van Hollandse schuren, het knippen van koordjes bij de repelmachine van onze buurman, het heldhaftig tillen van loodzware zakken lijnzaad, de bleekweiden en de ‘keerpersen’ geweven tussen de palen van ons hekken.

Dit hele  vlasgebeuren stond in het teken van het vage Kortrijk, in mijn kinderverbeelding een immens dal volgestouwd met Babelse vlastorens, aangeleverd door honderdduizenden indrukwekkende camions.

Daarom sleept dit orgelwerk zich voort in een gestaag en traag voortschrijdend tempo, grillig van stemming, gebouwd op een dwarsliggende cantus firmus die zich voortsleept naar  eindeloos verre finale van de werkdag.

Er zijn de verre glinstering van het rootwater in de Golden River, de nooit gehoorde zang van de vlasvink, de nooit geroken stank der rootputten, de frisheid van lauwe ‘jaren-zestig-limonade’, de zuinige bedwelming van een fris pintje Hollands bier.